From 1 - 6 / 6
  • Categories    

    Voor een complete beschrijving van methodiek zie rapport "Toekomstperspectief Bodemenergie Zuid-Holland 2017" door Tauw en CE-Delft in opdracht van Provincie Zuid-Holland. Opvraagbaar via www.zuid-holland.nl De kaart is onder andere gebaseerd op de bodemopbouw uit het REGIS en de warmte/koude behoefte van de onderscheiden functies (bebouwingstypen). Per functie zijn in het onderzoek aannames gedaan om van een energievraag te komen tot een vraag in m3 water/m2/jr. Deze vraag is aan de hand van de formules van het onderzoek vertaald naar een minimaal benodigde dikte van het watervoerend pakket. De geschiktheid en capaciteit van de ondergrond is, in lijn met de WKO-tool, gebaseerd op de dikte van de watervoerende pakketten (D) en de doorlatendheid van dit pakket (k), of te wel op de kD waarde (m2/dag). De capaciteit is afzonderlijk bepaald voor het 1e watervoerende pakket en voor het gecombineerd 2e en 3e watervoerend pakket.

  • Categories    

    In opdracht van de provincie Zuid-Holland is door IF-Technology de studie "Potentieel geothermie in Zuid-Holland" uitgevoerd, 2 december 2016. Op deze kaart is de potentie van de Schieland Groep weergegeven. De diepte van deze formatie varieert tussen de 1.000 en 2.000 meter onder maaiveld. De potentie voor geothermie (GT) is weergegeven in het vermogen (MWt) en de energiehoeveelheid (PJ) die op een locatie geproduceerd kan worden met een enkel conventioneel doublet bij een coefficient of performance (COP) van 10 en een retourtemperatuur van 25°C. Geothermie staat ook bekend als aardwarmte.

  • Categories    

    De kaart Diepte top Pleistoceen is in opdracht van de provincie Zuid-Holland door TNO als onderaannemer van Alterra Wageningen UR (2016) opgesteld. Doel van de overkoepelende opdracht was inzicht te krijgen in de gebieden waar oxidatie van veen door ontwatering zal optreden. TNO verzorgde in die opdracht meerdere kaarten die een beeld geven van de dikte en ruimtelijke spreiding van slappe Holocene lagen in de provincie Zuid-Holland. Voor de berekening van deze kaarten is het ondergrondmodel GeoTOP gebruikt. GeoTOP is een 3D-geologisch ondergrondmodel van de bovenste 30 meter van de Nederlandse ondergrond. Uitgangspunt voor het model zijn de boorbeschrijvingen in de DINO database (beheerd door TNO-GDN), aangevuld met boorbeschrijvingen van derden. Voor Zuid-Holland zijn ruim 50.000 boringen beschikbaar. Naast boorinformatie wordt er in GeoTOP ook gebruik gemaakt van geologische expertise zoals verwerkt in digitaal kaartmateriaal, de bestaande geologische kaarten (TNO) en de zandbanenkaart van de Universiteit Utrecht. Met behulp van interpolatietechnieken worden de boringen gebruikt om voxels (3D-gridcellen) van 100 bij 100 m horizontaal en 0.5m verticaal te vullen, zodat een continu 3D beeld ontstaat van de geologische opbouw van de ondergrond. Sturing in de interpolatie vindt plaats door per geologische eenheid (lithostratigrafische eenheid: formatie, laagpakket of laag) te werken, en door harde grenzen uit bestaande kaarten op te leggen. Aan iedere voxel wordt naast de lithostratigrafische eenheid (zie ook de stratigrafische nomenclator op www.dinoloket.nl/nomenclator) nog een aantal attributen toegekend: de meest waarschijnlijke lithoklasse (veen, klei, zand, etc) en de kansen op de afzonderlijke lithoklassen. De kansen worden berekend doordat GeoTOP 100 keer stochastisch gesimuleerd wordt, wat resulteert in 100 verschillende realisaties van GeoTOP, die voor de eindversie samen worden gevoegd tot 1 meest waarschijnlijke 3D invulling.

  • Categories    

    De kaart Diepte top Pleistoceen is in opdracht van de provincie Zuid-Holland door TNO als onderaannemer van Alterra Wageningen UR (2016) opgesteld. Doel van de overkoepelende opdracht was inzicht te krijgen in de gebieden waar oxidatie van veen door ontwatering zal optreden. TNO verzorgde in die opdracht meerdere kaarten die een beeld geven van de dikte en ruimtelijke spreiding van slappe Holocene lagen in de provincie Zuid-Holland. Voor de berekening van deze kaarten is het ondergrondmodel GeoTOP gebruikt. GeoTOP is een 3D-geologisch ondergrondmodel van de bovenste 30 meter van de Nederlandse ondergrond. Uitgangspunt voor het model zijn de boorbeschrijvingen in de DINO database (beheerd door TNO-GDN), aangevuld met boorbeschrijvingen van derden. Voor Zuid-Holland zijn ruim 50.000 boringen beschikbaar. Naast boorinformatie wordt er in GeoTOP ook gebruik gemaakt van geologische expertise zoals verwerkt in digitaal kaartmateriaal, de bestaande geologische kaarten (TNO) en de zandbanenkaart van de Universiteit Utrecht. Met behulp van interpolatietechnieken worden de boringen gebruikt om voxels (3D-gridcellen) van 100 bij 100 m horizontaal en 0.5m verticaal te vullen, zodat een continu 3D beeld ontstaat van de geologische opbouw van de ondergrond. Sturing in de interpolatie vindt plaats door per geologische eenheid (lithostratigrafische eenheid: formatie, laagpakket of laag) te werken, en door harde grenzen uit bestaande kaarten op te leggen. Aan iedere voxel wordt naast de lithostratigrafische eenheid (zie ook de stratigrafische nomenclator op www.dinoloket.nl/nomenclator) nog een aantal attributen toegekend: de meest waarschijnlijke lithoklasse (veen, klei, zand, etc) en de kansen op de afzonderlijke lithoklassen. De kansen worden berekend doordat GeoTOP 100 keer stochastisch gesimuleerd wordt, wat resulteert in 100 verschillende realisaties van GeoTOP, die voor de eindversie samen worden gevoegd tot 1 meest waarschijnlijke 3D invulling.

  • Categories    

    Deze kaart is door Deltares ten behoeve van de Atlas Natuurlijk Kapitaal opgesteld (2015). Draagkracht wordt gedefinieerd als de mate waarin een bodem ongevoelig is voor zetting (zakken van het maaiveldniveau) als gevolg van bovenbelasting door bijvoorbeeld ophoging bij bouwrijp maken, ondiep gefundeerde gebouwen, zandbanen voor wegen en dijklichamen. Bovenbelasting leidt tot compactie van het klei/veenpakket, waardoor de grond wordt samengedrukt en de maaiveldhoogte daalt. Zetting is feitelijk een factor in bodemdaling. De term zetting wordt hier in relatie tot draagkracht gebruikt. Dus, des te minder gevoelig een gebied voor zetting is als gevolg van bovenbelasting, des te draagkrachtiger de ondergrond daar is, en daarmee relatief geschikter voor de aanleg van bebouwing en constructies. De goede bouwgronden zijn stabiele zandgronden met veel draagkracht voor constructies. Slappe gronden met een geringe draagkracht, die gevoelig zijn voor zetting en waarin (niet goed gefundeerde) constructies kunnen wegzakken, bevatten veel klei en veen. De zettingenkaart: Zetting door bovenbelasting Wanneer op het maaiveld een bovenbelasting wordt aangebracht zal de onderliggende grond samengedrukt worden. Bovenbelastingen zijn bijvoorbeeld ophogingen bij bouwrijp maken van terreinen, zandbanen voor wegen, dijklichamen, maar ook ondiep gefundeerde gebouwen. Werkwijze Uitgangspunt is de aanname dat het gehele oppervlak van Nederland opgehoogd wordt met een 1 meter dikke laag ophoogzand met een volumieke massa van 16 kN/m2. Het is dus een uniforme belasting, randeffecten worden genegeerd. In iedere kolom van een 3D voxel (“volume pixel”) model van de ondiepe ondergrond (tot 20 m onder maaiveld) wordt een 1-dimensionale zettingsberekening uitgevoerd volgens de samendrukkingsformule van Koppejan. Dit model, bestaande uit voxels van 100 *100 * 0,5 m (l*b*h) is een geostatistische interpretatie van alle in het ‘Data en Informatie Nederlandse Ondergrond’ (DINO) aanwezige boringen. Er wordt gebruik gemaakt van een vereenvoudigde lithologie: onderscheiden worden zand, klei en veen. Aan deze lithologieën zijn samendrukkingseigenschappen toegekend, ontleend aan Tabel 1 van de norm NEN 6740. De hieruit berekende zetting na 40 jaar (theoretisch einde van de zetting) is gebruikt om een kaartbeeld te maken van de zettingsgevoeligheid. De resultaten van de berekeningen zijn weergegeven als hoogteverandering ten opzichte van de huidige hoogte van het maaiveld.

  • Categories    

    De rapportage is opgesteld op verzoek van het ministerie LNV met als doel te onderzoeken of er argumenten zijn om vruchtbare landbouwgronden te beschermen. Vruchtbare landbouwgronden zijn in de rapportage gedefinieerd als gronden die geschikt zijn voor landbouw op basis van fysische, chemische en biologische eigenschappen, waarbij het gaat om maximale gewasopbrengst bij minimale belasting van het milieu en minimaal gebruik van hulpstoffen. De kaarten Landbouwkundige geschiktheid van akkerbouw en weidebouw zijn opgesteld door middel van bepaling van de verminderde opbrengst (opbrengstdepressie) ten opzichte van optimale bodemkundige en hydrologische omstandigheden waarbij meststoffen en bestrijdingsmiddelen voldoende voorhanden zijn, maar beregening niet. De opbrengstdervingspercentages voor wateroverlast en vochttekort bepaald. Gronden met opbrengstdervingspercentages van 0-15% zijn landbouwkundig het beste geschikt voor akkerbouw en weidebouw, 15-40% minder geschikt voor landbouw maar in gebruik dankzij de vele hulpmiddelen (meststoffen, beregening e.d.). >40% beperkt geschikt voor landbouw. Zoals in de definitie aangeven is de milieubelasting onderdeel van de bodemvruchtbaarheid. In de rapportage is de landbouwkundige geschiktheid gecombineerd met milieubelasting met fosfor en koper. Uit rapportage blijkt dat een deel van Nederland niet ‘vruchtbaar’ gedefinieerd kan worden vanwege de huidige milieudruk en/of kwaliteit. NB. De kaart heeft betrekking op gebieden die rond 1900 al in landbouwgebruik waren (zie 5.1) de landbouw gronden in de drooggelegde polders na 1900. De gebieden die in 1900 al in gebruik waren als landbouwgrond zijn te beschouwen als relatief geschikte gronden en in ieder geval geschikter dan de gronden die destijds natuur waren en later ontgonnen zijn. In Zuid-Holland hebben na 1900 na genoeg geen ontginningen meer plaats gevonden. Data voor figuur 5.3 uit Alterra-rapport 1693 Opbrengstdepressie bij grasland door wateroverlast en vochttekort. Uitgedrukt in % van potentiele opbrengst. Zowel bij vochttekort als bij wateroverlast treedt er groeivertraging op. Bij natte gronden komt de groei in het voorjaar later op gang, tevens treden er verliezen op door vertrapping en bevuiling van het gras en groeivertraging door vertrapping van de zode.